donderdag 25 juli 2024

Wat is 'De regels en het spel'?

Toen ik begon te schrijven aan 'De regels en het spel' (het heette van meet af zo) gaf ik mijzelf een aantal opdrachten mee, waaronder:
- het moest een boek worden zoals er nog niet een was.
- de taal moest een belangrijke rol spelen.
- het moest een boek worden dat ik zelf zou willen lezen.

Ik denk dat ik daarin geslaagd ben, ik lees het in elk geval nog met plezier, soms schaterlachend, terug.
'De regels en het spel' is een en hartverwarmende verzameling verhaallijnen en momenten geworden, waaruit geuren en kleuren van werkelijkheid opstijgen, doorregen met wijs- en onwijsheden. Ik hoop dat jullie er net zo veel plezier aan beleven als ik deed.

Het boek nu is te koop bij Boekengilde en Bol.com
Hieronder vind je ter kennismaking de eerste vijf pagina's van 'Hoofdstuk 11' (het zesde hoofdstuk ).

Hoofdstuk 11
_ Waarin de waanzin _
en weer niets
Er zat zand in de machine. Alle beweging was gestopt. Er gebeurde niets meer, helemaal niets. Slechts het lange wachten nog. En de zon. Natuurlijk. Verder niets. Want er zat zand in de machine.
Er zijn nog dagen dat de herinnering aan het licht mij bijna boven de dorre droogte uit tilt, maar het is niet langer zoals vroeger, de herinnering is slechts een vage afdruk, keer op keer opnieuw gekopieerd, tot de zekerheid van het origineel geheel verdwenen is, vergeten. Soms twijfel ik daar aan, moet u weten, het bestaan van het origineel.
Er klimt een man op het podium met een bandoneon op zijn schoot en een bijl in zijn hoofd. De bandoneon is echt. Hij gaat op een kruk zitten en begint subtiel de contouren van een blues te schilderen, gebruik makend van het ritme van het publiek, langzaam maar zeker dit ritme regisserend tot vrijwel iedereen ademloos luistert naar de sobere, heldere tonen die hij zijn instrument laat zingen. En terwijl het bloed in dunne straaltjes langs zijn gezicht meandert laat hij de melodie langzaam sterven.
Hij zwom langs de randen van zijn bewustzijn en probeerde zijn sereniteit niet te laten verstoren door het doordringende geluid van de sirene.
De dag was nog nauwelijks droog of reeds werd zij bij de andere zwerfkeien op de stapel gelegd, genummerd en geregistreerd, als sluitend bewijs voor de verbinding tussen het begin en het einde, ontdaan van zijn unieke waarde. Schrijfmannetjes drentelden van hot naar her, nauwkeurig akte nemend van elke oneffenheid, later door de goden van het register weg te polijsten, de tongen zwart van het lood, de ogen grijs van de staar. Nooit gingen de deuren open om een klas met vrolijk kwebbelende meisjes binnen te laten, hun staarten dansend in de wervel, hun lachen blinkend in de zon. En toch tintelde er soms iets.
Al zijn zintuigen stonden op scherp toen hij het schaars verlichte etablissement betrad. Hij overtuigde zich ervan dat zijn opponent niet ook aanwezig was en liep naar de bar. Voorzichtig liet hij zich op een kruk zakken en haalde een zilveren sigarettenkoker uit zijn zak. Hij pakte een sigaret en wachtte.
"Waar wachten we op?"
"Op niets!"
Vert el Meywatt zat aan de rand van het zwembad stoïcijns voor zich uit te kijken. Datt zat met het houten puzzeltje te spelen. "Waarom wachten we dan?"
"Omdat we daar de tijd voor hebben!"
Datt gooide het puzzeltje in het zwembad en dook er zelf achteraan.
Hij droeg een rood jasje. Hij vond het vreselijk. Hij droeg anders nooit een rood jasje. Maar het was hem nadrukkelijk verboden, dus hij moest wel.
Het licht! Het is het licht!
66
De werkelijkheid is een elektriciteitsnet en elke gedachte, elke handeling, elke gebeurtenis is een stopcontact, met een in- en een uitgang, een plus en een min.
"Ik denk dat hij naar de noorderzon vertrokken is! Het was ook eigenlijk niet de bedoeling dat hij weer mee naar Groningen ging, ik dacht dat hij in het noorden gelukkiger zou zijn. Oh, kijk nou eens, wat mooi!"
Ze waren bij een open plek in het bos gekomen, die omzoomd werd door sparren, waaronder duizenden vliegenzwammen groeiden. Joop begon onmiddellijk te plukken, selectief. Jaap ging in het midden van de open plek op een boomstam zitten, die op dat uur van de dag juist beschenen werd door de warme najaarszon. Tante zette zich naast hem.
"Zijn die niet giftig?"
"Oh, jawel, maar Joop weet precies wat hij doet."
"De mannen met de rode hoeden, ja..., die zijn voor menig recept onmisbaar. Voor de cake, voor de eikeltjeskoffie, nietspoeder..."
"Nietspoeder?"
Joop lachte en ging verder met het verzamelen van 'de mannen met de rode hoeden'.
"Vanavond, tante, vanavond!"
Ellemieke zong op onbepaalde dagen de tranen van de hemel.
Hij zat, met de bijbel dichtgeslagen voor zich op tafel, uit het raam te kijken, naar het spel van de wind met zijn coniferen. Niet dat het erg hard waaide, en eigenlijk lette hij niet zo ontzettend op wat er buiten gebeurde, hij was meer in gedachten verzonken. Meer als point of focus. Hij dacht over hoe het verder moest, en vooral over wanneer en wat. Er liep een lieveheersbeestje over de lederen band van de bijbel voor hem, het duurde een tijd voor hij het zag. Toen schoot er een dosis adrenaline door zijn lijf. Dit was Het Teken waarop hij gewacht had, nu ging het komen. Hij keek om zich heen en zag dat alle wanden van de kamer bedekt waren met wriemelende beestjes. Lieveheersbeestjes, honderdduizenden. Maar ook ander kevers en torren. De vloer was bezaaid met een krioelend tapijt van kakkerlakken, mestkevers, pissebedden, doodgravers, het leken er miljoenen. (Een Teken, jawel!)
Zij kwamen uit het water met hun zwembroeken op hun hoofd en de meisjes liepen gillend het bos in.
Louisa San Dionis bracht in die dagen menig jonge man het hoofd op hol en velen verdronken in de oceaan harer genoegens.
Het was een woelige tijd, waarin diverse scenario's tegelijk moesten worden verwezenlijkt zonder het moment uit het oog te verliezen.
En het gebeurde in die dagen dat een groep jonge mensen zich op een open plek in het bos verzamelde om te luisteren naar de woorden één hunner, die schoner leek, en jonger, dan elk van hun, die zij allen kenden, ofschoon geen van hen zich later zijn naam wist te herinneren, en die de open plek scheen te vullen met licht. En het vuur zijner woorden brandde hun niet, maar zij raakten vervuld, want hij sprak de Waarheid.
(Later waren de meningen verdeeld.)
Als ik de recente ontwikkelingen in de natuurkunde goed begrijp, en ik doel hier specifiek op de supersnaartheorie, dan zijn ruimte en tijd onderling verwisselbaar.
Hij was zijn leven lang op zoek naar iets om te vinden.
Boskovitch en Stein kwamen het appartement binnen met elk een grote doos in hun armen. Stein duwde met zijn voet de deur achter zich dicht. Ze zetten de dozen op de grote tafel en ontdeden zich van hun winterjassen. Boskovitch liep naar de boekenkast en haalde er twee glazen uit. Stein haalde uit het kabinet een fles cognac en ze gingen er
67
goed voor zitten, met één van de dozen tussen hen in. Nadat Boskovitch had ingeschonken, begon hij uit te pakken.
"Tijd-zijn en zijn-tijd, Heidegger en de Weltgeist; Rode kool met appeltjes; Een tijd van ketenen, de tekenen onzer tijd, wellicht?; Het groen en de mennekes; De verdwazing; Moord in het reuzenrad; De bosrede, Bradshaw of niet?; De droevige ballade van het meisje en de vergissing; Over de vergoeding van geestverruimende middelen voor ambtenaren; Kijk, een luchtballon!; De ongeloofwaardige reis langs de randen van het heelal en verdere wederwaardigheden van Het Eigenaardige Gezelschap; Camus in Kamtsjatka; Het onderste uit de man en andere verhalen; Meer kaas! Goed idee eigenlijk! Hé, wacht even!"
Terwijl Stein naar de keuken liep om wat kaas te halen, woelde Boskovitch door de grootste stapel. Stein kwam net terug met een plateautje, toen Boskovitch vond wat hij zocht.
"Net wat ik dacht, bijna over het hoofd gezien! 'De verdwazing, de toekomst door de ogen van een visionair'! Dat moesten we toch maar even aan een nader onderzoek onderwerpen, dacht ik zo. Over onderwerpen gesproken, alles goed met jou en Anima?"
"Oh, ja hoor, kon niet beter! Hoeveel nog?"
"Een halve doos!"
"Nou, doe nog maar even dan."
Boskovitch dronk zijn glas leeg en ging weer verder.
"De geur van vanille; De leeuw en het lam; Revolutie nu!; De huid van de beer; De barman, de cafébaas en de herbergier, een onderzoek naar waarden; Een warm boek, en, last, but not least, 'De laatste der harmonica's', hoe verzinnen ze het!" Stein legde een plastic zakje op tafel en liep naar de open haard.
“Hirmna, knoe flieke breuden de naxte klootfok?”
“Nei, klamp di node kloksteunen mek hasse volpenikkel.”
(Ik heb echt géén idee.)
Opnieuw. Alles moest opnieuw. Helemaal van voor af aan. Vanaf het begin, toen alles nog kon gebeuren. Maar wel precies zoals het de eerste keer gebeurd was. Dat wel.
Ze werd draaierig van de vele spiegels, misselijk, en kon de uitgang niet vinden. Ze telde zichzelf, keer op keer opnieuw, maar raakte inderhaast haar zelfbeeld kwijt. En de tel. Telkens weer.
"It was a long hot August day and the children did not play..."
"Wat zeg je?"
"Dat het warm is!"
"Nou hè! Kijk, een clown met ballonnen!"
Een clown in het blauw stond ballonnen uit te delen.
"Ballonnen, ach ja...als ik jarig was, vroeger, versierde mijn vader het hele huis met slingers en ballonnen, overal was het één kleurige bende. Dan ontbeten we met zijn allen in de serre, met de deuren open, ik ben een leeuw, moet je weten, met croissants, pancakes, jus d'orange en koffie voor mijn ouders. Urenlang zaten we daar, telkens werden er nieuwe cadeaus voor mij tevoorschijn getoverd. 's Middags gingen we wandelen, in het park naast ons huis. Eén keer had mijn vader een luchtballon gehuurd, waar we met z'n allen in mochten! Zweefden we hoog boven de stad! Toen voelde ik mij een echte prinses, kun je denken! En 's avonds was de tuin versierd met ballonnen en lampions! Ach ja...ballonnen."
68
Ze was te vroeg. Dat betekende wachten. Ze ging ontspannen op een bankje zitten en liet haar ogen glijden over de potentiële slachtoffers. Helemaal aan de andere kant van het plein zat iemand op een mondharmonica te spelen. (Het drong op dat moment niet echt goed tot haar door.)
Ooit was er niets. Maar er is niemand die zich dat nog kan herinneren.
De ochtendzon dwaalde door het park en wekte her en der mensen die op bankjes of op de grond, door en over elkaar heen, lagen te slapen, een enkeling in een slaapzak, de meesten zo onder de blote hemel. Mensen gaapten en rekten zich uit en hier en daar gaf iemand zich over aan ouderwetse ochtendgymnastiek of danste de oosterse bewegingen van de Tai Chi. Er kwamen mensen uit de stad, met broodjes en koffie, of thee, en wat zo meer. Iemand speelde op een gitaar en een doorrookte stem zong 'Good morning starshine'. Iedereen was vrolijk, alsof het woord ochtendhumeur uit het woordenboek was geschrapt, het hele park leek gedrenkt in liefde. Een meisje in een Indiase jurk ging rond met een mand met suikerklontjes, die in een serene sfeer bij wie dat wilde op de tong werden gelegd. Ze kwam bij een jonge man die een gekleurde button droeg waar 'I LOVE LOUISA' op stond.
"Nee, dank je wel, ik ben net terug!"
"Ook goed! Ben je hier straks nog?"
"Voorlopig zit ik hier nog wel!"
"Als ik leeg ben kom ik hierheen, ja? Je hebt mooie ogen!"
Ze lachte en liep naar een volgend groepje. Een ander meisje kwam achter een struik vandaan, haar broek nog half open.
"Wie was dat?"
"Weet ik niet! Ze komt straks nog terug!"
"Hebben we nog wat te eten?"
"We hebben appels en pinda's! Vingers is de stad in om wat te organiseren, hij zal zo wel terug zijn."
Hij haalde een pakketje van zilverpapier uit zijn rugzak en vouwde dat open. Daarna haalde hij uit dezelfde rugzak nog een lange houten pijp, die hij voor zich op zijn gekruiste benen legde.
"Hou je die tas een beetje dicht!"
"Niet zo nerveus, meisje! Hier, hou maar bij je!"
Hij gooide de tas naar haar toe, ze ving hem voorzichtig.
"Hei, zo'n glazen bol is breekbaar!"
"Noortje, Noortje, slavin van de materie!"
Hij lachte en begon de houten pijp te vullen met hasjiesj uit het zilverpapier. Hij stopte de ronde kop goed vol en stak hem met een gasaansteker aan. Daarna nam hij een diepe haal, hield zijn adem in tot hij rood aanliep en begon toen verschrikkelijk te hoesten. Na een minuut of zo was hij weer bijgekomen. Noortje was tegenover hem gaan zitten. Hij nam nog een flinke trek en gaf haar de pijp en de aansteker. Na enige tijd liet hij ontspannen de rook uit zijn longen ontsnappen.
"Yeah, man, te gek! Wow!"
Het meisje met de India-jurk kwam bij hun zitten en nam de pijp over van Noortje. Een jongen in een djellaba kwam aangelopen met een papieren zak en een fles coke en voegde zich bij het drietal.
"Broodjes, koekjes en hotdogs, een stuk of zes! Yeah man, daar ben ik wel aan toe!"
Hij pakte de pijp aan van het India-meisje, dat een broodje uit de zak haalde en begon te eten. Ze keek verliefd naar de jongen met de mooie ogen, en toen naar Noortje.
69
Theresa van Antwerpen ligt te slapen op een ouderwetse houten deckchair en schrikt wakker van het koude water op haar naakte lichaam. Ze staat onmiddellijk op en duikt het water in, in één vloeiende beweging. Soepel zwemt ze richting vermoedelijke dader, die snel onder de spiegel verdwijnt, teneinde zich uit de voeten te maken. Zo zwemmen ze een tijdje kris kras door het bassin, tot ze hem uiteindelijk te pakken krijgt, waarna een robbertje worstelen onder water volgt. Even later klimt ze op de kant en droogt zich af, terwijl de booswicht in het water nog even wacht tot zijn erectie wat is afgenomen.
Het was nog vroeg op de dag, een warme augustusdag, de zon stond geelrood tegen een helderblauwe lucht. Gnulf zat, met zijn rug tegen een zwerfkei, van zijn ontbijt te genieten. Het gedroogde vlees dat hij van de marskramer had gekregen ging er best in! Hij nam een slok bier en keek hoe een vogeltje bezig was een nest te bouwen in een dichtstbijzijnde struik. Het beestje was blijkbaar danig in de war. Maar Gnulf had wel meer vreemde dingen gezien, de laatste tijd, en heel wat vreemder ook!
Het was in de jaren dat er nog maar weinig televisietoestellen waren en je gewoon op straat speelde als het weer het toeliet en binnen met je autootjes als het regende. Of mensergerjenieten. We voetbalden op het veldje naast de kerk, op één doel, dat van twee jassen was gefabriceerd, en Jan-Willem was kieper. Jongens heetten toen nog gewoon Jan, Piet of Klaas. Of Jan-Willem, als je vader bijvoorbeeld dominee was. Ik speelde goedergewoonte bij de verliezende ploeg en had de bal enthousiast een eind het kerkhof op getrapt (ik had wat ze heden ten dage een doodschop noemen in de benen). We gingen met z'n allen de bal zoeken en de sfeer was te snijden. Ik weet niet meer of het nou Jan, Piet of Klaas was, maar één van die drie had de bal gevonden en riep dat we moesten komen kijken. Hij stond aan de rand van een open graf en toen we bij het graf waren aangekomen zagen we de bal liggen in een vermolmde oude, opengebroken, en verder lege kist.
"Hé, moet je zien!"
"Hè, wat?"
"Moet je kijken!"
"Wim de Bie. Die is toch wel vaker op de televisie? Waar is die andere, die schlemiel?"
"Die is ziek! Kijk nou!"
"Ja, wat dan?!"
"Kijk dan, in zijn hand, dat balletje!"
Er was De God en De God was niet. Er was nog geen tijd. En De God had maar één gedachte. ‘Hoe ben ik’. Het was die gedachte die het niet-zijn van De God vernietigde en zo creëerde De God zichzelf en de tijd. Het begin was er.
(Uit: ‘Over het ontstaan van De God’, Het Oranje Orakel)
Het gewicht van de nieuwe Colt voelde vreemd op zijn heup. Hij kon zichzelf niet in de spiegel bekijken, want er was geen spiegel. Hij probeerde te lopen als John Wayne, maar al na drie stappen stond zijn ketting strak. Het kwijl droop langs zijn kin. Hij rukte en gilde als een speenvarken dat het slachten nog niet als onvermijdelijk kan aanvaarden.
...maar de tweede voerde ons naar de rechterhelft, van de waanzin, en heeft daarin een gelijknamige, maar ditmaal goddelijke, liefde opgespoord en aan het licht gebracht en geprezen als de bron van de grootste zegeningen voor ons.
(Uit; Phaidros, Plato.)
70

maandag 29 juli 2013

Hoofdstuk 9


Hieronder vind je (de definitieve versie van) hoofdstuk 9 (het heet 'Hoofdstuk 23') van het boek waar ik tot veertien jaar geleden aan werkte. Het boek heet 'De regels en het spel' en ik had negen van de voorgenomen twaalf hoofdstukken geschreven. Toen diende zich een carrière-switch aan die al mijn aandacht vergde. In 2013 nam ik de draad weer op en naar verwachting zal mijn boek binnenkort te koop zijn.

Het boek nu is te koop bij Boekengilde en Bol.com

(Laat vooral even in een reactie weten wat je ervan vindt...)


Hoofdstuk 23
_ Waarin koel helder water _
en zeven kruimels brood
Er zat zand in de machine. Alle beweging was gestopt. Er gebeurde niets meer, helemaal niets. Slechts het lange wachten nog. En de zon. Natuurlijk. Verder niets. Want er zat zand in de machine.
Vlak voordat ze de brief, waar ze de gehele middag, zittend in de vensterbank, in het diffuse licht dat door het goudgeel en rood verkleurend bladerendek in de tuin, en door het glas naar binnen, scheen, als in een warme lome droom aan had geschreven, dichtplakte, bedacht ze zich nog, haalde het epistel uit zijn overvloedig van parfum walmende omhulsel en voegde een laatste post scriptum toe. Met haar zilveren vulpen, met scharlakenrode inkt gevuld, plaatste ze onderaan het laatste vel, onder de naam Judith, drie kruisjes.
Pas op voor Professoren en Politici!
In de ochtendschemer dwaalt een schimmige figuur door de straten van de stad, klotsend op zijn klompen, onder zijn linkerarm (Let op, het pak papier bevindt zich onder zijn linker arm!) een pak papier, de zelfgebreide sjaal tweemaal om de hals geslagen. Het lijkt niet alsof hij op zoek is naar iets specifieks. En dat is de spijker op zijn kop, want Adriaan van het Hoenderveld is, op dit onchristelijke uur, op zoek naar iets onspecifieks.
In zijn rechterhand droeg hij het koord met de zeven knopen.
De herfstwind woei wild door de esdoornallee, de felgekleurde bladeren dansten als dolle derwishen door de lucht. Een meisje in een wollen jurkje en een maillot, want het was nu toch echt te koud voor kniekousen, huppelde vrolijk en onbekommerd over de van de regen gladde kasseien, haar blikken trommeltje met boterhammen voor tussen de middag in haar linker- en het springtouw van ruwe hennep voor in het speelkwartier in haar rechterhand.
"Eén, twee, drie, vier, hoedje van, hoedje van...één, twee, drie..."
Plotseling hield ze stil. Ze keek omhoog en lachte.
In de bus zaten negen volleybalteams, vijf herenteams en vier damesteams, gezamelijk onderweg naar een meerdaags toernooi. En, naast de chef de mission en een viertal verzorgers, een chauffeur, uiteraard. Hoewel deze laatste niet de enige was die niet op tijd zag dat de brug over het ravijn was ingestort, had zijn verzuim de grootste gevolgen.
Het was een vrijdagochtend, zo op het oog een vrijdagochtend die van het gemiddelde niet ernstig afweek. Het zonnetje scheen er lustig op los en het waaide niet te hard om een bolhoed te dragen. Toch was de markt in het kleine dorpje niet drukbezocht. Markt was wellicht ook wel een beetje een groot woord voor de zes kraampjes die op het kleine marktpleintje stonden opgesteld, drie aan elke zijde. Er was een viskraam, een kraam met brood en kaas, een kraam met fournituren, een kraam met gebak, een kraam met groenten en fruit, diametraal er tegenover nog een kraam met groenten en fruit en een kraam met gebak en snoep. Het zag er allemaal echt genoeg uit.
105
Vert zat gehurkt voor de brandkast, een antieke Remington, en bestudeerde zacht neuriënd het combinatieslot dat hem en zijn metgezellen scheidde van wat het dan ook maar was dat zich achter deze brandkastdeur schuilhield. Willie doorzocht ondertussen de boekenkasten die door het hele pand verspreid stonden, tot dusver zonder enig succes. Ze neuriede een tweede stem bij Vert's melodie. Vlak nadat het toilet luidkeels de derde stem had ingezet kwam Datt uit de badkamer.
"Volgens mij zag ik vanmiddag Roger Moore en Tony Curtis op het terrein rondscharrelen. Toen ze mij zagen stapten ze in een Aston Martin en reden weg."
Vert keek op.
"Dat is goed mogelijk, er schijnt hier ook een John Steed replica aanwezig te zijn."
Willie kwam triomfantelijk zwaaiend met een klein zwart leren boekje de kamer ingelopen. Vert keek haar verbaasd fronsend aan.
"Namen, Vert, namen!"
Datt griste het boekje uit haar handen en begon te bladeren.
"Overigens, ik dacht vanmiddag Dana Rigg te herkennen. Ze liep vlak voor het eten van het tuinhuisje, langs het zwembad en de tennisbaan, naar de Turkse baden."
Vert glimlachte.
"Je bedoelt Diana Rigg."
"Ja, die bedoel ik, ja. Emma Peel."
"Anyway, nou dat blik nog."
Vert wijdde zich weer aan de Remington. Een kwartiertje later had hij de code gekraakt en draaide de massieve deur luid krakend en piepend naar links open.
Ellemieke zong op onbepaalde dagen de tranen van de hemel.
Hij zat, met de bijbel dichtgeslagen voor zich op tafel, uit het raam te kijken, naar het spel van de wind met zijn coniferen. Niet dat het erg hard waaide, en eigenlijk lette hij niet zo ontzettend op wat er buiten gebeurde, hij was meer in gedachten verzonken. Meer als point of focus. Hij dacht over hoe het verder moest, en vooral over wanneer en wat. Er liep een lieveheersbeestje over de lederen band van de bijbel voor hem, het duurde een tijd voor hij het zag. Toen schoot er een dosis adrenaline door zijn lijf. Dit was Het Teken waarop hij gewacht had, nu ging het komen. Hij keek om zich heen en zag dat alle wanden van de kamer bedekt waren met wriemelende beestjes. Lieveheersbeestjes, honderdduizenden. Maar ook ander kevers en torren. De vloer was bezaaid met een krioelend tapijt van kakkerlakken, mestkevers, pissebedden, doodgravers, het leken er miljoenen. (Een Teken, jawel!)
Wie de tekens verstaat hoeft nimmer te twijfelen.
(Uit: De tekens en het handelen, Het Oranje Orakel.)
Wie herinnert zich niet die zomernamiddag in juli waarop plotseling, zonder enige aanwijsbare reden, schijnbaar van het ene op het andere moment, alsof er op Het Hoofdkantoor iemand met de afstandsbediening zat te spelen, de helft van de wereldbevolking, zeven miljard mensen zo'n beetje, spoorloos van de aardbodem verdween.
De kakkerlakken hadden inmiddels hun plan getrokken. (Maar dat was te verwachten.)
Nadat ze de banden van haar rode cabrio had nagekeken ging Eleonora Becket achter het stuur zitten, startte de motor en reed weg. Ze keek nog een keer naar het adres op
106
het kaartje. 37 Orchard Road. Op één of andere manier kwam het haar bekend voor, maar ze wist niet waarvan of van waar. Nu ja, ze zou wel zien, nietwaar?
Eventjes nog dan. Heel eventjes. Goed?
They creep into your brain, don't they? Through your ears and eyes they do. They put things inside your brain, and stuff. All kinds of things and all kinds of stuff. Don't they? They steal your mind and give you nothing but trouble in return. Those bastards!
I bet they already have your brain...
Ze nam de twee ivoren dobbelstenen in haar linkerhand en liet ze over de harde houten tafel rollen. Ze maakten enorm lawaai in de lege ruimte en ze rolden door tot ze bij-na over de rand rolden. Daar lagen ze dan en droegen in ijzige stilte hun boodschap uit.
(Uit; Twee zevens, Engelien Geluk)
Ze wist zeker dat er nog hoop was. Het moest wel. Anders was alles verloren.
Willie hurkte neer bij het klaterende stroompje, draaide de dop van haar lege cantina en vulde deze, door ze met vaste hand onder het oppervlak te houden. Toen ze vol was zette ze de cantina aan haar mond en proefde. Koel, helder water. Ze dronk meer.
"Aaaaah..."
Ze gaf de cantina aan Datt, die onmiddelijk als een wilde begon te drinken. Willie bestudeerde onderwijl de omgeving. Ze bevonden zich in een bergachtig gebied dat zich uitstrekte zover het oog reikte. Datt was begonnen de cantina opnieuw met water te vullen.
"Hoe komen we hier nou weer terecht?"
Datt haalde zijn schouders op.
"El Meywatt de Verlichte zal het wel weer weten."
Hij tekende, zonder er acht op te slaan, met een stok een zevental figuren in het zand. Later, toen Vert eindelijk zijn opwachting maakte, veegde hij in een opwelling, hij had juist een eerste blik op het kunstwerk geworpen, alles snel met één voet (zijn linker!) weer weg. En hoewel de voorstelling in zijn geheugen gegrift stond, kon hij zich er naderhand geen beeld van voor de geest halen, en er met geen mogelijkheid een beschrijving van geven.
Ineke las voor.
"Zo ruikt dan een kelder ... naar appelen ... en aardappelen ... en oude oude jenever ... één momentje"
Er rolde een traan over haar gezicht. Ze pakte een zakdoek en snoot met veel omhaal haar neus. Stein knikte onopvallend naar Boskovitch.
"Zal ik nog even wat te drinken halen?"
Hij was al onderweg naar de bar.
De zon scheen door het kleine ronde raam precies op de klok. Het was exact kwart voor vier, zoals de bibliothecaresse voorzegd had. Door de openstaande serredeuren kon je geen vogel horen fluiten. Stein voelde in zijn zak, maar die was nog immer leeg.
Ach, ja, mijn tante. Mijn tante. Een merkwaardige zaak op zijn minst. Toen ze terug kwam uit Canada...maar nou loop ik alweer vooruit op de zaken...
107
"Laten wij onze blik eens richten op de volstrekte eenzaamheid van het zijn, van het ongelijk-zijn, van het zelf-en-niet-de-anderzijn, van het in-het-ogenblik-uniek-zijn, van het disparate bestaan, kortom. Laten wij daarbij stilstaan."
De adempauze van de spreker was genoeg om weg te flitsen naar een ander net. Een blonde deerne, verkleed als omroepster uit lang vervlogen dagen, zegde zonder begeestering haar tekstje op.
"Dan is het nu tijd voor een uitzending van het E.V.G."
Na een korte maar effectieve leader kwam een spreker in beeld. Zo'n hoofd dat altijd bekend lijkt, maar het nooit is, alsof de te grote herkenbaarheid het geheugen te weinig prikkelt. Hij stak onverwijld van wal.
"Laten wij onze blik eens richten op de volstrekte eenzaamheid van het zijn, van het ongelijk-zijn, van het zelf-en-niet-de-anderzijn, van het in-het-ogenblik-uniek-zijn, van het disparate bestaan, kortom. Laten wij daarbij stilstaan."
Dit soort dingen overkwam haar steeds vaker. Het kwam haar sowieso voor dat het E.V.G. de laatste tijd vaker te zien was dan anders. Ze keek op de klok. Nog anderhalve minuut. Ze liet hem zijn verhaal maar afmaken. Waarom ook niet?
"...gegeven. En daarom, ik kan het u niet vaak genoeg op het hart drukken, weet, dat u alleen bent. Volstrekt alleen."
De spreker verdween uit beeld. De eerste tonen van de vijfde cellosuite van Bach begeleidden prachtige natuurbeelden, stemmig, en zonder mensen.
Jonathan wandelt in het bos. Een specht is bezig zich toegang te verschaffen tot het binnenste van een dode zilverberk.
"Trrrrrrrrrrrk, trrrrrrrrrrrk, trrrrrrrrrrrk."
Het herinnert Jonathan aan zijn moeder, die hem vaak mee uit wandelen nam, vooral in de herfst, als het bladerendek op de grond het bos van dat mysterieuze licht voorzag. Zoals de zon scheen en zij lachte en door de blaren danste. Datzelfde licht omgeeft hem nu en maakt dat hij zich onzichtbaar voelt voor de vreemdelingen. Maar ze zien hem toch en weten waar hij is.
Een spin laat zich aan een draad van een nog natte tak naar beneden zakken en maakt contact met de tak eronder. Maar het begint alweer te regenen.
Het dak lekte, maar ze werden niet nat. Want ze zaten niet onder het dak.
Achter in de schuur stond een oude piano. Er leek eigenlijk, op het eerste gezicht, niets met het instrument aan de hand. In de zin van beheksing en diergelijke. (Er ontbraken twee toetsen, maar dat had met heksen en demonen niets uit te staan.) Dat was op het eerste gezicht. Bij zorgvuldige nadere beschouwing echter werd de onderzoekende geest al snel duidelijk dat er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met het oude instrument daadwerkelijk niets aan de hand was.
Jarenlang nam hij de ivoren stenen overal mee naar toe en liet ze rollen waar en zo vaak hij maar kon, maar nimmer lukte het hem, het allerhoogste te bereiken.
(Uit; Twee zevens, Engelien Geluk)
De oude man steekt het laatste stuk brood in zijn mond en kauwt dit aandachtig, links, links, links, rechts, rechts, rechts, en zo zevenentwintig keer. (Dit betreft niet een vaste gewoonte, het is toevallig zo. Of misschien ook wel niet, je weet maar nooit.) Dan slikt hij de weke klomp door en neemt een slok water uit het glas dat naast de bijbel staat. Hij
108
telt de kruimels brood die op de bijbel vielen en prijst zich gelukkig. Hij schuift ze voorzichtig naar de hoeken van een denkbeeldig septagon.
Ha, denkt ze, nu heb ik het door, nu begrijp ik het. Ze stopt met roeren en zet haar kopje zonder er bij na te denken neer. Helder ziet ze voor zich, hoe het spel gespeeld moet worden. Ze staat op en opent de lange velours gordijnen, schuift een raam open en laat de frisse lucht naar binnen stromen. (Ze droomt.)
I bet they already have your brain...
De rode tovenaar sneed de gruyere in zeskante blokjes en schoof deze met een routineus gebaar in de borrelende pot. Geheimzinnig klinkende spreuken zingend roerde hij linksom en rechtsom door het kokende brouwsel, zo nu en dan uit verschillende potjes en kommetjes allerhande vreemdogende uitheemse ingrediënten er aan toevoegend. Plotseling stopte het zingen. Hij boog voorover over de kookpot een snoof de geur van het brouwwerk op.
"Hmmmmm!"
Hij liep tevreden fluitend naar de buffetkast, haalde er voor twee personen servies uit en dekte de grote tafel van ongelakt hout.
Gedenkt de prinsen van Serendip.
Paardenschillen en okerblauwgras, duindiepding, ontschenkingsworden en vierwegtrappenbanaandwijner. Oordeelworming en voorkeurdelers. Achterbantrippers.
Men moet vrije radicalen niet verwarren met autonome anarchisten.
De camera zoomt in op de piano die voor de oude geleerde op het tafelblad staat en daarna uit tot de man en de piano beiden in beeld zijn. Even later schakelt het beeld over naar een andere camera die de interviewster heeft ingekaderd.
"Wat prachtig, is dat een model op schaal, professor?"
We krijgen de man en de piano weer in beeld.
"Nee, dit is op ware grootte. Hij lijkt kleiner doordat ik hem op de tafel heb gezet."
"...en vijf verdubbelingsfactoren. Daarmee zet je ons flink op afstand. Maar, je ziet zo'n fraai spel toch zelden werkelijkheid worden. Nou, bouwen maar weer, dacht ik zo."
"Eerst de chaos!"
"Uiteraard, uiteraard."
Vert begon te rekenen, terwijl Willie en Datt ondertussen een muur optrokken. Buiten begon het al donkerder te worden.
"Zal ik even het licht ontsteken?"
Datt deelde en even later bezag Willie haar opening. Drie draken, witte, en zeven winden. Niet van alle dagen. En een pung van de verlossing. Crocussen. Zeker niet van alle dagen. Het leek alsof ze op de achtergrond het ruisen van een beekje hoorde. Ze voelde hoe een slang langs haar blote been gleed. Ze bleef onbeweeglijk liggen en probeerde zichzelf af te leiden met de sterren, die in deze koude heldere nacht als diamanten aan het zwerk genaaid leken. Het angstzweet brak haar desondanks aan alle kanten uit. De slang was ondertussen naar halverwege haar torso gegleden en Willie trachtte zo weinig en onmerkbaar mogelijk te ademen. Ze volgde met haar blik de ruimtekolonie, die zich indertijd nog in een geostationaire baan bevond en bij heldere
109
hemel vanaf de aarde zichtbaar was. Ze hoorde hoe Datt en Vert bij het vuur zaten te kletsen en spitste haar oren in een poging het gesprek, misschien wel haar laatste contact met een ander mens, al was het maar bij flarden, te volgen.
"Kom, laat ik eens grof openen, Witte Draak."
Ze was zonder overgang terug aan de tafel in het knusse kamertje dat Vert speciaal voor dit soort gelegenheden had ingericht en reageerde zonder na te hoeven denken.
"Kong!"
Het was het jaar waarin zowel de Cross Rivergorilla als de Witte Neushoorn van de lijst met bedreigde diersoorten naar de lijst met uitgestorven diersoorten verhuisde, waarin het laatste open water dat nog voor drinkbaar kon doorgaan verdween en waarin voor het eerst bij de verkiezing van de President van de aarde de enige kandidaat meer dan honderd procent van de stemmen kreeg. Het was ook het jaar van de wonderbaarlijke doorstart van het Rode Catholicisme. Het was een warm jaar.
Annemieke, Annemieke, kind van de zomer en kind van de zon, zwim zwam zwom in het water, het water, het lauwwarme water van de drakenvijver, waar Vilosofus de scepsis zwaaide en zijn brandende adem eenieder die ondoordacht het warme water der waarheid betrad in het gezicht blies, want wie niet weten wil, die zal niet zien.
"Meneer de Baron?"
De Baron sloeg het boek dicht en legde het links naast zich neer.
"Juffrouw Geluk!"
Een meisje van hooguit voor in de twintig in een witte katoenen jurk betrad de bibliotheek en maakte beleefd een reverence.
"Nou, nou, juffrouw, laat af, dat is toch niet meer van deze tijd, ik ben een mens als ieder ander!"
Ze keek hem brutaal lachend aan.
"Maar met een beetje meer macht dan de meesten!"
De Baron gebaarde naar een hoge damesstoel.
"Neemt u toch plaats, dan laat ik de thee komen."
Ze ging zitten en haalde een lederen tabakszak uit haar tas.
"Mag ik hier roken, meneer de Baron?"
De Baron snelde toe met een zilveren sigarettenkoker. Er zaten zeven goudgerande filtersigareten in.
"Dank u wel, maar ik geef de voorkeur aan een sjekkie, als het u om het even is. En als het u niet om het even is, for that matter. Minder poeha, meer genot, althans, zo wil het de reclame."
De Baron schelde, ging in zijn stoel zitten en wierp en passant een steelse blik op het boek. Zwijgend stopte hij een pijp en stak die aan. Terwijl de thee werd ingeschonken hervatte de Baron het gesprek, zijn ogen strak op het meisje gefixeerd.
"Professor van Gillen attendeerde mij op uw werk, juffrouw Geluk. Ik ben er helaas nog niet toe gekomen het in te zien, maar ik wil zo spoedig mogelijk deze lacune in mijn lectuur opvullen. Ik ben een groot liefhebber van lichte literatuur, moet u weten."
"Ach, het is meer een uit de hand gelopen liefhebberij. Maar ik ben hier niet gekomen voor causerieën over literatuur."
Haar zaakgerichtheid stoorde de Baron, maar bracht hem niet ernstig van zijn stuk. Hij trachtte innemend te glimlachen, wat hem maar ten dele lukte.
"Ik bewonder uw directheid, juffrouw Geluk."
Hij nam een slok van zijn thee.
110
"Goed, let's get to the point, shall we?"
Het meisje speelde met de twee stenen in haar hand. Na een betekenisvolle stilte begon ze te spreken.
"Adriaan van het Hoenderveld laat u groeten. Er moet snel iets gebeuren. Handschoenen zijn niet genoeg, er moet van hogerhand ingegrepen worden, anders zal het spel uit de hand lopen. Deze week moet het gras gemaaid worden, anders zijn wij genoodzaakt een tuinman te sturen. Geen kaas op het brood."
Het klamme zweet parelde de Baron op het voorhoofd. Het meisje stond op en glimlachte vriendelijk.
"Ik kom er zelf wel uit, denk ik."
I bet they already have your brain...
Oma zat geconcentreerd te breien in haar favoriete stoel bij de haard en Jimmie zat aan de grote tafel over een tekening gebogen. De klok tiktakte de tijd in kleine stukjes en de volle maan was gelukkig. Driemaal werd er op de deur geklopt. Oma deed open, maar er was niemand.
"Dat belooft niet veel goeds, jongen. Onthoud dit, als de tijd daar is, zorg dat er een einde aan komt. Zorg dat het verandert, mijn jongen, zorg dat..."
Ze stierf met de deurknop in haar hand.
Stikkels en polk, hanger en zwijgel, de driemaal vertelt wie de wervel vergijlt. Wee de wanen, het gruis verdervelt de wanen! (De spreuken van de Chamma'n)
Stein en Boskovitch lopen in de Kalverstraat. Het is niet stil en het is niet druk. Een dakloze zit met zijn rug tegen de muur en een oude groezelige pet voor zich op de grond te bedelen.
"Heb jij een rijksdaalder voor me?"
Stein voelt in zijn zakken, vind een rijksdaalder en geeft die aan Boskovitch, die hem in de pet gooit. De bedelaar knikt. Boskovitch en Stein lopen verder.
"Ik snap 'em niet."
"Wat snap je niet?"
"De clou. Ik zie geen clou. Er was niets grappigs aan, als je het mij vraagt. Het was toch een grap?"
"Nou ben ik het spoor bijster. Hoezo, een grap?"
"Oh, ik dacht dat het een grap was!"
"Nee, hoor. Niks grappigs aan, niks grappigs bedoeld. Gewoon een rijksdaalder voor een bedelaar in de kalverstraat."
Ineens begint Stein te lachen.
"Nou snap ik hem! Leuk!"
De geur, er was iets met de geur.
De ruimte herkent mij niet. Er zit een kras op het rozenhouten bureaublad. En er is gerommeld met de volgorde van de boeken. Je ziet het onmiddelijk bij het betreden van de kamer. En het raam zit niet meer in dezelfde muur als eerst. Het licht kwam altijd van links als je binnenkwam. Nu staat daar de kast met boeken. Het klopt niet. Net als het geluid. Het geluid is anders. Stiller. Kouder ook. Koude geluiden die bij de minste of geringste aandacht dood op het tapijt vallen. Deze ruimte herkent mij niet.
111
"Oh, je bent schrijver?"
"Ja, ik schrijf teksten voor t-shirts. Bij een grote fabrikant. Een van mijn grootste successen is het bekende ‘Eet je wel voldoende peulvruchten?’"
"Oh, echt? Heb jij dat verzonnen?"
"Nou, ja, verzonnen, wat heet verzonnen. Het was iets wat mijn moeder altijd zei."
"Zie eens hier, de meeste betogen beginnen bij A, het uitgangspunt, nietwaar, en nemen de lezer of luisteraar bij wege van allerhande argumenten en argumentjes, aardigheden, zijwegen, illustraties, en bijredeneringen mee naar B, de conclusie, die door de zwier van het betoog dwingend en onontkoombaar lijkt en derhalve de lezer of luisteraar ontslaat van enig denkwerk, omdat deze de waarheid op een presenteerblad krijgt aangereikt. Dat is niet goed. Beter, en mijn methode neemt dit idee als basis, zou het zijn, als betogen uit verschillende punten tegelijk vertrekken, zowel uit A als B als C als D, als de spreker c.q. schrijver de lezer of luisteraar, de ontvanger van een betoog, niet bij de hand neemt en langs een met borden afgezette weg van stellingen en exposés leidt, maar veeleer loslaat in een landschap van uitspraken en meningen, van feiten en beweringen, een wereld waarin men rond kan lopen en al grasduinend zelf tot een soort beschouwing van waar het dan ook maar over mag gaan kan komen, als het bijvoorbeeld gaat over een morele kwestie niet zozeer uit het arsenaal aan meningen en uitspraken die in de loop van de geschiedenis ten aanzien van de moraal gedaan zijn een selectie maken die de conclusie, die toch bij voorkeur onvermijdelijk dient te zijn, ondersteunen, Kant, om maar wat te noemen, citeren, omdat men wil betogen dat de vrouw haar plaats in de huiselijke situatie heeft, waar haar beperkte, meer praktische, verstandelijke vermogens beter tot hun recht komen dan in de publieke sfeer, maar eerder zowel Kant, Hegel en Nietzsche als Firestone, De Beauvoir en Greer, en vele, vele anderen, want over het feminisme is veel geschreven, te veel, denk ik weleens, en niet altijd even goed doordacht, zie bijvoorbeeld Kant, ten tonele voeren en de ontvanger van wat dan nauwelijks nog een betoog genoemd mag en dient te worden maar wellicht beter een expositie, een tentoonstelling, het beeld van een museum van meningen biedt zich aan, kan heten, de keus te laten, het museum als supermarkt, in zijn karretje te laden wat hem of haar van toepassing lijkt, zonder de noodzaak te voelen direct ter zake stelling te nemen, zodat voornoemde ontvanger zich vrij zal voelen er het zijne van te denken, bij wijze van spreken."
De stilte is aan wie de verhalen kent.
Een willekeurig schilderij, een landschapje bijvoorbeeld, herfst over een ruïne, veel bruin en oker, donkere wolken en droge, dorre struiken, u kent dat wel. Wat wil ik hiermee zeggen? Niets, beste lezer, altegader niets. Alhoewel... Wellicht probeer ik u er van te overtuigen dat u bij tijd en wijle wel weet wat ik bedoel.
De stilte in zijn hoofd duurde nu al enige minuten.
Het park is bijna leeg, de vaalbruine winterzon, laag aan de waterig-groene hemel, schijnt vrijwel krachteloos door de dorre asgrijze karkassen van de levenloze bomen. Een kleine schimmige figuur, nauwelijks vrouwelijk, struikelrennend achter een bal, wordt, door iemand die zich buiten mijn gezichtsveld bevindt, nageroepen, dat ze onder geen beding de afgesproken grenzen mag overschrijden. Het betreft vermoedelijk haar moedermens, ze roept ook nog dat ze aanstonds de moedermoeder zullen bezoeken, in het conservatorium. De bal rolt, het ijs, een gelig-grijze vlakte die doet denken aan
112
korstmossen en schimmels, op, en ze holt er achter aan. Het ijs is te dun, ze glijdt zo het ijskoude water in en onder de ijsvlakte. Een oude man legt een nieuwe knoop in het touw dat aan zijn voeten een onontwarbare kluwen heeft gevormd. Een clown in zwart-wit/het bureau lag er te opgeruimd bij. Misschien was alles/jongleert met zeven zwart-wit geblokte ballen. Dat de vijf ballen in de lucht voortdurend een pentagram vormen, berust zonder enige twijfel op gezichtsbedrog, maar de minutieuze precisie en de schijnbare onfeilbaarheid geven het geheel een aura van mechanisme. Het is koud onder het ijs. De lucht is leeg van vogels. Op een verhoging staat een kerel, met zachte stem, passend bij de ijle vrieslucht, voor te lezen uit een onzichtbaar boek. Het ronde grasveld waarop een klein gezinnetje zit te picknicken, draait gestaag om het eigen middelpunt, waardoor het gezinnetje telkens opnieuw langs het bankje met de accordeonist glijdt. Nog juist op tijd trekt de clown het meisje aan haar arm onder het ijs vandaan en legt haar bij het gezinnetje op het gras. Plotseling houdt alle beweging op.
Niets was precies wat hij altijd al gedacht had.
Het was het jaar waarin Christian 'Vingers' SanktAugustin van zijn leermeester Vert El Meywatt de naam Quixilfer kreeg, Eleonora Becket zich Eleonora Becket ging noemen en een jonge bedevaartganger door een toevallige samenloop van omstandigheden de Tombe van Gnulf blootlegde.
(Uit: De Magische Steen, een zoektocht naar de waarheid. Prof. G. van Gillen)
Niets was precies zoals hij het zich had voorgesteld.
Hij wist als kind al dat elk geluid een betekenis had en dat alles geteld moest worden. Het verbaasde hem hogelijk dat dit niet voor iedereen even duidelijk was. Om het ergste te voorkomen hield hij alles bij in schriften. Van die schriften met een harde kaft. Eerst met een potlood, later met een balpen. Want het was van belang.
Genesis. Pruttel, pruttel, bloeb. (Hoppa!)
Op Geest heeft iedereen een gids, want zonder gids ben je verloren. Het is echter niet zó gemakkelijk een goede Geest-gids te vinden, enerzijds dankbaar aan de enorme vraag, zeker tijdens het seizoen, naar goede gidsen, maar anderzijds toch ook aan de enorme vloedgolf van beunhazen die de pelgrim-toerist bij aankomst overspoelt. Wie er niet in slaagt tijdig een goede gids te contracteren, maar zijn lot desondanks niet in de handen van de eerste de beste malafide dilettant wil leggen, kan zich aansluiten bij zogeheten groepspelgrimages, onder begeleiding van goed opgeleidde vakgidsen. De echte pelgrims gaan buiten het seizoen, zonder gids, en worden vanzelfsprekend door betrouwbare en terzakekundige 'gidsen' beschermd.
Niets was precies wat het zijn moest.
De kranten waren er vol van. Stonden er vol mee. Ze stonden er bol van, de kranten. Het was nieuws. Er was een overleg geweest en er was besloten. De werkelijkheid zou na vandaag nooit meer hetzelfde zijn. Want daar verkocht je geen kranten mee.
Willie zat op haar veranda en overpeinsde haar leven, en wel specifiek die gebeurtenissen die ze in eerste instantie over het hoofd had gezien, maar die bij nadere beschouwing meer betekenis droegen dan zij aanvankelijk prijsgaven. Het was één van
113
haar favoriete bezigheden, eentje waar ze zich vooral in het najaar graag aan overgaf, als de bomen kaal begonnen te worden en hun ware wezen leken te ontbloten. Datt moest daar altijd weer om lachen. Datt. Ze glimlachte.
Hamburg. Ik heb er altijd de voorkeur aan gegeven te zwijgen over Hamburg. Zo lang er nog overlevenden in leven zijn. Hamburg. Moet het? Moet het echt? Als ik er aan denk ruik ik de geur van bloed. Mensen vragen mij wel eens of ik er nog aan denk. Liever niet.
"...te zijn, of, in het andere geval, niet te zijn. U heeft tot aan de pauze gelegenheid hierover vragen te stellen."
Professor van Gillen keek op van zijn papieren en zag dat één van de zeven collegianten zijn hand opstak. De andere zes waren even verbaasd als de professor, want het kwam hoogst zelden voor dat deze specifieke student zich in welke discussie dan ook mengde. Hij had de volle aandacht.
"Ik vroeg mij af, professor van Gillen, of het wellicht mogelijk was dat het hier een zinloze, en derhalve overbodige, vraag betrof, omdat noch het één, noch het ander tot enige zinvolle conclusie leidt, wat aantoonbaar is met de methode van Vandersmith. Heeft u daar een mening over?"
Professor van Gillen was rood aangelopen en de stilte in het kleine zaaltje was te snijden. Na enkele geladen ogenblikken schoof de professor zijn papieren bij elkaar, stond op en liep naar de deur. Bij de deur draaide hij zich om, hij had zijn rust weer enigzins hervonden. Hij wilde iets zeggen, maar bedacht zich, opende de deur en verliet het gezelschap zonder commentaar. De volgende dag ontving de bewuste student zijn tentamenbriefje, getekend en wel, vergezeld van een briefje waarin hem werd verzocht de rest van de geplande colleges niet te bezoeken.
"Ga je dood?"
"Ja, natuurlijk ga ik dood. Iedereen gaat dood."
"Nee, ik bedoel nu, ga je nu dood?"
"Nee, ik ga nu niet dood."
"Waarom niet?"
"Omdat het mijn tijd nog niet is. En omdat mijn hoofd er niet naar staat."
"Jij wilt ook nooit iets wat ík leuk vind…"
De tijd is als een net dat wordt binnengehaald en wat door de mazen glipt, dat zijn de dingen die óók hadden kunnen gebeuren. (Zie ook; de waarheid is als een viswijf dat zich negen dagen niet gewassen heeft en al het welriekende is onwaar.)
"Oké, steek maar van wal!"
"Een ogenblikje nog, even m'n schoenen uit. Aaaaah..!"
"Mooi, fijn zo. Nog iets? Even je rug krabben, wellicht, of uitgebreid je neus snuiten, misschien? Of, ja, even lekker in je oren wroeten, dat is ook erg fijn."
"Ik ben zover."
"Ik ook."
"Goed, daar gaat'ie dan. Sukkels en trutten in de dienstverlening; Lodewijk de drieëntwintigste en de ondergang van Het Drinken; Waar en onwaar, de logica van de tegenspraak; Moord in het spookhuis; De onzichtbare Enge Dinge; Hoe Gnulf de Steen vond en wat hem later nog allemaal overkwam; Wat de Trollen in Hamburg te zoeken hadden en hoe het bloedbad voorkomen had kunnen worden; Tafeltennis voor blinden en slechtzienden, deel één: Begin er niet aan!; Het boek van verontschuldiging; Wie weet
114
de weg naar de Tempel van Waarempel; Hoe heet een chinees en honderdrieënveertig andere flauwe grappen die verboden zouden moeten worden; Ik had geen idee dat het nog zo erg zou worden; Sexualiteit en voortplanting bij secretaresses; De ware toedracht, een onderzoek naar de ware toedracht; Het leven als metafoor; Onder kabouters; Eikpunten, leiwegen en dummdryaden; De doem van het bovengemiddelde en andere beklemmingen; Zeventien, zeventien korte schetsen van De Vreemdeling; De kwellende ellende van een knellende zwelling; De koe Kissop, zes vrolijke gedichten; Over het kweken van de vogelbeklemming; Wie boekt zal binden; Hier en daar, topografie voor kleuters; Wie leest verdwijnt; Nog zoveel leuke dingen te doen en tachtig andere drogredenen om je zelfmoord uit te stellen; De ondermijning van een wereldbeeld; Nickelodeons; De laatste kaas; Het stille verdriet van de megatherium; De vakman en zijn ambachtelijke produkt; Pater Familias en de raadselachtige verdwijning van het zweedse model; De Zwevende Kiezel...,tijd voor een lekker bakje koffie, dacht ik zo. Wat jij?"
"Zeg dat wel, wat ik?"
Even later stonde er twee mokken met dampende koffie op het krappe salontafeltje. De heren genoten in alle stilte van de rust.
In den beginne was er het woord en het woord was zomaar een woord, want het maakte nog niet zoveel uit. En dan nog, zelfs al had het wat uitgemaakt, het was nou eenmaal zo en daar hebben we maar mee te leven. Er is trouwens bijna niemand meer, die nog precies weet welk woord het woord was. Misschien zelfs wel helemaal niemand.
Anyway, het woord was dus het woord en het was bij god mag weten wie in bewaring gegeven, want men was er zuinig op, omdat het Het Woord was, weetjewel, en dus was het een soort van god (Later dacht men dat het woord wellicht God was, maar daarover heeft men nooit consensus kunnen bereiken.), als het ware. Althans, zo dacht men.
Maar het woord raakte zoek en iedereen ging zijn eigen woord maken, of meerdere woorden, afhankelijk van de behoefte en onzekerheid. Zo ontstonden spraakverwarring en logopedantie en de gewoonte van de maandelijkse openbare woordenwisselingen. Overblijfselen hiervan vind je vandaag de dag nog bij politici, advocaten en columnisten.
Nu moet men niet denken, ik kan dat iedereen ten zeerste afraden, het is buitengewoon vermoeiend, je krijgt er hoofdpijn van en het leidt tot allerhande beelden en ideeën.
(Het Oranje Orakel.)
De zon was bijna onder. De vogels waren uitgefloten en de krekels wachtten nog op het startsignaal. Datt was nog niet terug van zijn expeditie en Willie en Vert zaten op de veranda van het huis aan de bosrand, met tussen hen in twee mokken dampende lapsang souchon. Ze ademden diep en regelmatig en genoten in alle rust van de stilte.
Ze moest soms lang naar woorden zoeken. (Zoiets kon dagen duren.) Maar als ze ze gevonden had dan raakte ze ze bijna niet meer kwijt.
Het was veel te zwaar, veel te zwaar. Te zwaar de ironie, te zwaar het zwaard dat in zijn buik en uit zijn buik stak, zonder bloed, te zwaar haar wenkbrouwen en te zwaar het gewicht van de dood, die meereed op de achterbank, terwijl hij thuis had kunnen zijn, te zwaar het velours van de gordijnen, te zwaar de woorden die zij zwoel en vochtig in zijn oor blies, te zwaar, te zwaar...
115
Op het moment waarop het licht werd ontstoken, terwijl het nog net donker genoeg was om te kunnen zien, zag hij, wat vóór hem slechts enkelen vergund was te zien. Hij zag het kristallen zijn, in al zijn schitterende glorie. Het verblindend felle licht deed het hem weer vergeten, maar zijn ziel was bewust.
(Uit: Twee zevens, Engelien Geluk)
"...behalve de Baltische staten. In Australië is het onderzoekers gelukt om onder laboratoriumomstandigheden..."
"Kijk mam, een septagram!"
Jonathan had van zeven broodkruimels een meetkundige figuur gemaakt en trachtte hiervoor zijn moeders aandacht te winnen.
"Kijk dan!"
Maar zijn moeder had haar aandacht bij het nieuws.
"Onderzoekers in de Verenigde Staten proberen al wekenlang het experiment te herhalen, tot nog toe zonder succes. Tot zover het nieuws. Onze volgende uitzending..."
Jonathan trok zijn moeder aan de mouw.
"Ze moeten de andere kant op roeren, mam."
Na het incident met de zilveren munt ging hij zich Jimmy noemen.
Het water in het beekje was helder. Ze liet zich er langzaam in zakken. Koud. Ze kon de behoefte om in het water te piesen niet onderdrukken en stelde zich voor hoe het door het landschap zou stromen, helemaal tot in de zee. Haar lichaam begon langzaam maar zeker aan het koude water te wennen, het kippenvel was van haar armen verdwenen. Haar tepels waren nog keihard, maar dat kon ook door de opwinding komen. De zonsondergang was adembenemend.
Als ik nou over Jennifer begin, dan denkt u wellicht; wie is nou in godsnaam weer Jennifer, houdt dat nou nooit eens op, dat steeds maar weer introduceren van nieuwe karakters, of op zijn minst nieuwe namen? Misschien ook wel niet, wie zal het zeggen? Misschien denkt u wel nooit, of leest u deze tekst niet.
Kwinneveer. Ze had best Kwinneveer willen heten. Haar moeder had haar zo willen noemen, maar dat was er nooit van gekomen. Nu heette ze Agnes. Ze vond het niks.
A propos, mijn tante. Waar waren wij gebleven? Ach, ja, de vragen. De oude man mocht twee vragen stellen. Nu was het natuurlijk zaak, deze gelegenheid zo zinvol mogelijk te benutten en niet met al te onnozele vragen op de proppen te komen. Gelukkig had de oude man nog bij de grote van Eck college gelopen en wist hij dus precies, wat de beste vragen waren, die hij kon stellen.
"Mijn eerste vraag is: Wat is de beste vraag die ik kan stellen? En mijn tweede vraag: Wat is daarop het antwoord?"
Uit het groepje omstanders dat zich ondertussen gevormd had klonken goedkeurende en bewonderende geluiden. Ludwig, die probeerde met een tandenstoker een stukje droge worst tussen zijn tanden vandaan te peuteren, keek enigzins verstooid op. Hij keek de oude man strak aan en de spanning in de restauratie steeg tot ondragelijke hoogten. Eindelijk lukte het Ludwig, en het stukje worst vloog met een sierlijke boog door de restauratie en, met een parmantig plonsje, in mijn kopje koffie.
"Sorry, beste man, ik was even afwezig, zou u de vragen, als het niet te veel gevraagd is, wellicht even voor mij willen herhalen?"
116